Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De [38]reizigers van [39]Thema [40]zien ze, de [41]wandelaars van [42]Scheba wachten op haar. 38. Hebreeuws, paden. Versta door dezen de scharen en hopen der lieden, reizende op de gemene wegen en straatbanen. Vergelijk Gen.37:25; Richt.5:6; idem onder, hfdst.31 vs.32; Jes.21:13. In de volle manier van spreken worden zij genaamd, die over weg gaan; Jes.33:8. 39. Zo wordt Arabie genoemd, omdat het bewoond was van de nakomelingen van Thema, den zoon van Ismael, Gen.25:15, die te onderscheiden is van Theman, een zoon van Ezau, naar welken Elifaz vernoemd wordt, hfdst.2 vs.11. 40. Te weten, die stromen en beken, meenden, daarin water tot lafenis en verversing te vinden, maar werden bedrogen. Zien is hier iets met grote begeerte verlangen, gelijk Ps.34:6, en Ps.92:12. 41. Hebreeuws, de wegen, of gangen. Vergelijk de voorgaande aantekening op het woord reizigers. 42. Zie boven, hfdst.1 vs.15.